Input- en output-tabellen zijn diagrammen gebruikt om te leren van de basisbegrippen van functies. Ze zijn gebaseerd op de regel van de functie. Wanneer de tabel is ingevuld, produceert de paren van coördinaten die nodig zijn voor het bouwen van de grafiek. De ingang is de waarde van x die is toegepast op de functie. De output is de f, of het antwoord dat wordt ontvangen als gevolg van invoering x aan de functie.
Beschrijven hoe input- en output-tabellen zijn handig voor het weergeven van wiskundige functies. In tegenstelling tot gewone algebraïsche vergelijkingen, zijn de meeste functies vertegenwoordigd met f (x) in plaats van y. Dit toont aan dat f een functie van x is. Voor elke x is er slechts één f. De input- en output-tabel helpt bij het vereenvoudigen van dit.
Schrijf de schets voor de input- en output-tabel. Een ingangs- en uitgangssignaal tabel is samengesteld uit twee kolommen. De input kolom is meestal aan de linkerkant, en de uitvoerkolom is aan de rechterkant. De input kolom is de x en de uitvoerkolom is de f (x). Bijvoorbeeld, kunnen de waarden in de kolom invoer 1, 2 en 3. U moet de output bepalen voor elk van deze waarden.
Onderzoeken van de functie, en zet elke waarde van de input in de functie. Bijvoorbeeld, kunnen de functie f (x) = 2 x + 4. Als je x = 1 in de functie, dan ontvangt u een antwoord van f (x) = 6 voor de output.
Gebruik de waarden in de input- en output-tabel een grafiek van de functie maken. De grafiek van de functie zal u helpen om de vergelijking van de functie beter te begrijpen. Elk punt van de tabel uitzetten en sluit de punten.
Gebruik de verticale lijn test om te bewijzen dat de functie echt een functie is. Een relatie kan een element van de input geven u meer dan één uitgang hebben. In een functie is er nog slechts één uitgang voor elke input. Twee punten op de grafiek die een verticale lijn vormen vertegenwoordigen een relatie, maar geen functie. Sinds de punten voor de functie f (x) = x 2 + 4 niet door de test van de verticale lijn, de functie is geldig.