Jean Piaget (1896-1980) was een bioloog en ontwikkelingsstoornissen psycholoog die de cognitieve ontwikkeling van kinderen bestudeerde. Zijn theorieën zijn invloedrijke binnen het gebied van ontwikkelingspsychologie, alsook in het onderwijs. Piaget beschreef vier stadia van cognitieve ontwikkeling van kindertijd tot volwassenheid, met inbegrip van elementen, zoals taal, geheugen, verbeelding en gedachte. Piaget theorie dat kinderen specifieke intellectuele capaciteiten en een grotere capaciteit voor complexe begrip tijdens elke fase krijgen.
Het sensomotorische stadium duurt vanaf de geboorte tot ongeveer twee jaar oud, en is verdeeld in zes sub-fasen. Ontwikkeling is gericht op de motorische vaardigheden. Het kind krijgt fundamentele reflexen, en begint repetitieve activiteiten en gewoonten. Het kind is ook gericht op externe objecten, fysieke interactie en ervaringen. Experimenten en trial-and-error toestaan dat het kind te verwerven elementaire hand-oog coördinatie. Toegenomen mobiliteit verbetert het vermogen om te verkennen, leidt tot nieuwe gebieden van cognitieve ontwikkeling. Vroege taalontwikkeling begint ook in de sensomotorische fase.
De preoperational fase treedt in het algemeen op naarmate het kind een peuter, tot vroege jeugd (ongeveer zeven jaar oud). Tijdens deze fase begint redenering te ontstaan. De preoperational fase behoort tot intensief taalonderwijs. Het kind ook wordt kundig voor objecten met symbolen vertegenwoordigen, en kan conceptualiseren mensen, gebeurtenissen en plaatsen die niet direct aanwezig. Verbeelding is een groot onderdeel van deze etappe, met inbegrip van spelen waarbij de make-geloven. Het kind is nog in wezen egocentrisch en heeft moeite begrip tijd en oorzaak en gevolg relaties.
De concrete operationele fase in het algemeen vindt plaats tussen de leeftijd van zeven en 11. Het kind begint te gebruiken van logica en oorzaak en gevolg relaties beter te begrijpen. Het kind krijgt ook inzicht in de indeling. Tijdens de concrete geeft egocentricism weg naar een mogelijkheid om te bekijken vanuit het perspectief van anderen dingen. Er is een groter bewustzijn van de buitenwereld, en de mogelijkheid om op een rationele manier interpreteren. Het kind heeft nog steeds wat moeite om abstracte begrippen te begrijpen.
De formele operationele fase duurt van adolescentie tot vroege volwassenheid. Tijdens deze periode krijgt het individu toenemend vermogen te abstract denken. Logisch redeneren wordt verfijnder. Jongeren krijgen capaciteiten effectiever plannen, en systematisch testen van hypothesen. Het individu wordt beter in staat om te gebruiken hypothetisch en deductieve redenering, en om een proces voor het oplossen van problemen te volgen. De adolescent kan ook krijgen capaciteiten te formuleren van ingewikkelde mondelinge argumenten, en om te begrijpen complexe wiskunde.