Woordsoorten zijn de grammaticale posities van woorden in een zin. Er zijn acht fundamentele delen van meningsuiting in het Engels: zelfstandig naamwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, bijwoorden, voegwoorden, voorzetsels en toelichtingen. Woordsoorten helpen mensen te verduidelijken hun spreken en schrijven met vermelding van de specifieke betekenis en het doel van elk woord in een zin.
Zelfstandige naamwoorden en voornaamwoorden
De eenvoudige manier aan het identificeren van een zelfstandig naamwoord is dat het altijd een persoon, plaats of ding. Enkele voorbeelden van zelfstandige naamwoorden zijn "man", "bibliotheek" en "rugzak". Meervoud zelfstandige naamwoorden verwijzen naar meer dan één persoon, plaats of ding, zoals "auto's" of "vrouwen." Voornaamwoorden zijn woorden vervangen door zelfstandige naamwoorden, waardoor de luidspreker te voorkomen met behulp van het volledige zelfstandig naamwoord, elke keer als ze willen om te verwijzen naar de persoon, plaats of ding. Voornaamwoorden worden gebruikt op dezelfde manier als zelfstandige naamwoorden. Voorbeelden van voornaamwoorden zijn "it", "hem" en "mij".
Verbs en bewerkingsparameters
Werkwoorden zijn woorden die aangeven van een bepaalde actie, zoals "Verplaats," "lopen" en "imagine". Werkwoorden worden vervoegd in het verleden, heden of toekomende tijd om op te geven wanneer de actie gebeurt. Bijwoorden zijn woorden die de actie van het werkwoord, zoals "slowly", beschrijven "goed" en "haastig," beantwoorden van de vraag hoe of wanneer de actie is opgetreden. Bijwoorden eindigen bijna altijd in "ly," waardoor ze gemakkelijk te identificeren.
Bijvoeglijke naamwoorden en voegwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden zijn descriptoren die het zelfstandig naamwoord in een zin wijzigen. Enkele voorbeelden zijn "gelukkig", "vrolijk" en "aangenaam." Bijvoeglijke naamwoorden zoiets als wat of hoeveel van een object er zijn beschreven. Voegwoorden zijn woorden die verbinding maken met twee woorden of zinnen in een zin, zoals "en" "als" en "maar." Een voorbeeld van een conjunctie is "en" in de volgende zin: "Sandy en Matt zijn zeer goede vrienden."
Toelichtingen en voorzetsels
Voorzetsels zijn woorden die een link van een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord naar een ander woord in een zin, zoals "since", "before" en "rond". Een voorbeeld van een voorzetsel is "on" in de volgende zin: "het boek is op de tafel." Toelichtingen zijn woorden die uitdrukking geven aan emotie, zoals "Wow!" "Goh!" en "Oeps". Toelichtingen zijn meestal gevolgd door een uitroepteken of een komma en in het algemeen komen aan het begin van de zin of stand-alone.